Kerkuil

De kerkuil is ten opzichte van de andere uilen licht van kleur. Vooral het witte masker met de daarin grote donkere ogen is heel typerend voor de soort.

Er bestaat een lichte (Tyto alba alba) en een donkere vorm (Tyto alba guttata) van de kerkuil. Die komen beide in Nederland voor. De kerkuil heeft een grote kop en een relatief klein, rank lichaam. Binnen de orde van de uilen behoren ze tot een aparte familie.

Het ging slecht met de kerkuil in Nederland. In 1979 telden we nog maar 100 paartjes. Hij is echter spectaculair toegenomen, door de inzet van boeren en andere plattelandbewoners. Schuren en kerktorens zijn beter toegankelijk gemaakt, er zijn nestkasten geplaatst en veel boerenerven zijn muis- en daarmee uilvriendelijker ingericht. Rond 2005 was de stand toegenomen tot ca. 3000 paar. Daarna nam het aantal broedparen weer af tot ca. 2200 paar. Dat heeft vooral te maken met de strenge winters, want daar heeft deze muizenspecialist relatief veel last van. In Friesland, Drenthe, Overijssel en Gelderland zijn de meeste broedende vogels te vinden. In Flevoland nam het aantal broedpaar ook spectaculair toe. Dit alles door de grote brede extensief beheerde wegbermen en door het aanbieden van kunstmatige nestgelegenheid. Dat eerste had een gunstig effect op de veldmuizen. De buizerds, als grote dagroofvogels, profiteren daar op winterse dagen ook duidelijk van.

Hun leefgebied bestaat vaak uit een half open cultuurlandschap met allerlei kleinschalige elementen. Op basis van braakballenonderzoek blijkt het een echte muizenvanger te zijn. Hoog op het menu staan veld-, huisspits- en bosspitsmuis. De populatieschommelingen zijn direct terug te voeren op goede of slechte muizenjaren. Vogels als prooi zijn bijna altijd huismussen.

In Zuid-Holland blijft het aantal broedparen duidelijk achter ten opzichte van de rest van Nederland. En daarbinnen is de Krimpenerwaard ook weer afwijkend, doordat er nauwelijks of geen kerkuilen broeden. In de jaren 2010-2012 waren er één tot drie broedgevallen. In 2013 en 2014 waren er naar ons weten geen broedpogingen. Wel worden kerkuilen met enige regelmaat waargenomen, zo’n vijf tot tien waarnemingen per jaar. Soms erg interessant en spannend als blijkt dat een paartje kerkuil zich geruime tijd ophoudt op de zolder van een schuur. Soms triest bij het vernemen van de vondst van een dood exemplaar langs één van de provinciale wegen.

Misschien is de Krimpenerwaard simpelweg één van de laatste gebieden waar de soort zich nog moet vestigen sinds hij landelijk aan een opmars is begonnen. In de omringende gebieden broeden wel kerkuilen. Vestiging in de Krimpenerwaard is mogelijk vertraagd door de relatief strenge winters in 2009-2013. Misschien kunnen we de kerkuil de komende jaren dus toch als vaste bewoner begroeten.